CONTACT

Piketty en de vernieuwing van onze instituten

31 augustus 2014
Peter

“Als het gaat om het organiseren van collectieve besluiten zijn de markt en de stembus slechts twee extremen. Nieuwe vormen van participatie en governance moeten dringend ontwikkeld worden.” (Thomas Piketty. Capital in the Twenty-First Century, p.569)

Beeld van een boek

Amazon geeft in de kern niets om onze privacy. Dat is ergerlijk, maar levert soms ook een aardige statistiek op. Zo kan het bedrijf op basis van het gebruik van hun e-reader Kindle zien dat degenen die Thomas Piketty’s boek[i] over 'Kapitaal in de 21e eeuw' hebben gedownload gemiddeld niet verder komen dan bladzijde 33 van deze dikke pil van bijna 700 bladzijden. Laten we het er op houden dat voor veel mensen de zomervakantie te kort is geweest om langer te lezen in dit belangrijke boek. Ze blijven, net als de meeste geïnteresseerde lezers, voor hun mening vooral afhankelijk van de vele blogs en artikelen die over het boek zijn verschenen. Uit die teksten komt dit – bewust en onbewust versimpelde - beeld naar voren:

  • Piketty betrekt op basis van meerjarig onderzoek de stelling dat de groei van kapitaal sneller gaat dan de groei van inkomen uit arbeid ('interest versus growth');
  • Dat is lang niet zo geweest, maar nu zie je dat een kleine groep over veel vermogen beschikt en een veel grotere groep over steeds minder. Met andere woorden: er is sprake van toenemende inkomensongelijkheid. Iets duurder gezegd: de divergentie tussen de twee hoofdbronnen van geld neemt toe, de convergentie neemt af;
  • Piketty ontleent zijn inzichten uit het langdurig volgen van belastingstromen in een beperkt aantal landen, vooral de VS en Frankrijk;
  • Om iets aan de toenemende spanning te doen, komt hij ook met een fiscaal voorstel: een hogere belasting voor de hogere inkomsten;
  • PS Piketty is een prominent socialist.

Eerherstel voor politiek-economische studies

Ik weet niet wat het over de lengte van mijn vakantie zegt of hoe ik die doorbreng, maar ik ben een stuk verder gekomen dan bladzijde 33 en daar ben ik blij mee. De wijze waarop hij zijn argumentatie opbouwt doet er toe. In het gebruik van historische fiscale data maakt hij duidelijk voort te bouwen op eerder onderzoek en tegelijk een nieuwe grote stap te zetten in het onderzoek naar inkomensverschillen en de oorzaken ervan. Wat onder meer aanspreekt is dat hij stelt dat historisch onderzoek als dit een grotere plaats zou moeten krijgen binnen de economische wetenschap, een economische wetenschap die nu teveel vertrouwt op een theoretische, modelmatige manier van redeneren. Hij pleit nadrukkelijk voor een herstel van de 'politiek-economische' benadering.

Een andere bron van groei

Tegelijk is zijn bronmateriaal en de manier waarop hij er mee om is gegaan ook zijn grootste valkuil. Met belastingen als bron en een belasting als oplossing heeft Piketty de lezer en zichzelf afgeleid van observaties die uiteindelijk interessanter zijn. Dat geldt in het bijzonder voor de verbinding die hij legt tussen kennisverspreiding en institutionele vernieuwing.

Dat start bij de vraag wat er toe kan leiden dat de groei van het inkomen stijgt. Hij is daar eigenlijk heel eenduidig in: de verspreiding van kennis. Onderwijs dus en dan zo dat het kennisniveau zich zowel in de diepte als in de breedte door de samenleving verspreid. Emancipatie via kennisvermeerdering, in mijn eigen woorden. Het is een open deur, maar ik ben blij dat Piketty er doorheen gaat. De periode van convergentie zoals die na de Tweede Wereldoorlog mee hebben gemaakt en die we nu achter de rug lijken te hebben, is gepaard gegaan met een enorme stijging in het opleidingsniveau door alle segmenten van de samenleving heen.
Piketty verbindt de stijging van het onderwijsniveau met een aantal factoren. Het sleutelargument aan het einde van het inleidende deel van zijn boek (p. 79) is volgens mij dit:

“To sum up, historical experience suggests that the principal mechanism for convergence at the international as well as the domestic level is the diffusion of knowledge. In other words, the poor catch up with the rich to the extent that they achieve the same level of technological know-how, skill and education, not by becoming the property of the wealthy. The diffusion of knowledge is not like manna from heaven: it is often hastened by international openness and trade. … Above all, knowledge diffusion depends on a country’s ability to mobilize financing as well as institutions that encourage large-scale investment in education and training of the population while guaranteeing a stable legal framework that various economic actors can reliably count on.” (Piketty, p. 71)

Speculeren op vernieuwing

Piketty slaagt er helaas niet in om deze lijn van redenering op hetzelfde niveau te valideren als zijn andere stellingen. Op een gegeven moment verwijst hij naar beschikbare data over de correlatie tussen onderwijs en verdienvermogen. Hij stelt kort dat arbeidsmobiliteit en verdienvermogen lijken te correleren en dat in de afgelopen jaren deze mobiliteit zou zijn afgenomen, suggererend dat dit een onderbouwing is van zijn premisse van afnemend verdienvermogen (Piketty, p. 485). Het weerhoudt hem er niet van in zijn slothoofdstukken te speculeren dat er institutionele antwoorden zullen komen op de uitdaging om meer groei te krijgen die uitgaan van ‘gedecentraliseerde en participatieve vormen van organisaties’, samen met innovatieve overheidsvormen. In ieder geval zegt hij – in afwachting van de Nederlandse vertaling nog een keer in het Engels – het volgende:

“The very notion of public sector” is in any case reductive: the fact that a service is publicly financed does not mean that it is produced directly employed by the state or other public entities. In education and health, services are provided by many kind of organizations, including foundations and associations, which are in fact intermediate forms between the state and private enterprise. All told, education and health account for 20% of employment and GDP in the developed economies, which is more than all sectors of industry combined. This way of organizing production is durable and universal. (…) It is perfectly possible that such intermediary forms will become more common in the future.” (p. 483)

Belofte en beperkingen

Hoewel Piketty dit zeker niet als eerste schrijft, werd ik al lezend toch een beetje opgewonden, want vanuit mijn belangstelling voor de rol van branche- en beroepsverenigingen[ii] denk ik dat hij hier inderdaad wat te pakken heeft. De rol van het ‘vormend’ onderwijs is genoegzaam bekend. Daar moet ook vernieuwd worden, maar er mag m.i. meer verwacht worden van de vernieuwingen die er nu in moderne netwerkeconomie komen voor en door vakverbanden. Hoe mooi zou het niet zijn als we via Piketty een nieuwe impuls kunnen krijgen voor de discussie hoe we het beste de welvaartsgroei omhoog kunnen krijgen?

Piketty biedt uiteindelijk te weinig aangrijpingspunten. Naast de smalheid van zijn fiscale basis, schuilt dat ook in zijn keuze van de landen die hij voor zijn dataverzameling heeft gebruikt: bovenal de Verenigde Staten en Frankrijks, daarnaast Groot-Brittannië en Duitsland. Het is niet moeilijk om te constateren dat, op wellicht Duitsland na, de genoemde landen een behoorlijk sterke publiek – private dichotomie kennen. Er is in ieder geval geen sprake van de logische rol voor een maatschappelijk middenveld zoals wij die in Nederland kennen. Zouden we hier geen toegepast onderzoek kunnen doen, historisch of anderszins?

Onderzoek naar instituten elders

Nogmaals, nieuw is dit niet, maar deze institutionele invalshoek is wel onderbelicht gebleven in de reacties op zijn werk, althans tot deze augustusmaand. Letterlijk op het moment dat ik met een (Engelse) versie van deze tekst bezig ben, zie ik een artikel van Daron Acemoglu and James A. Robinson [iii] langskomen dat juist dit institutionele punt op indrukwekkende wijze oppakt.

De kern van de kritiek van beide hoogleraren is gericht op de in hun ogen steeds weer falende pretentie om vanuit universele wetten een samenleving te modelleren, iets waar Piketty zich ook schuldig aan maakt (en toch denk ik dat het goed is dat van tijd tot tijd te doen. Piketty relativeert zijn eigen bevindingen voldoende, PN). Acemoglu en Robinson stellen dat dergelijke modellen telkens falen omdat ze “de centrale rol van politieke en economische instituten steeds weer negeren in hun vormgevende rol als het gaat om de mogelijkheden voor technologische ontwikkelingen en de verdeling van hulpbronnen in de samenleving”. Piketty formuleert de trends van stijgend vermogen uit kapitaal en die uit arbeid teveel als tegengesteld in hun ogen. Uit hun samenvatting bij het begin van het artikel:

“ .. the focus on the share of top incomes gives a misleading characterization of the key determinants of societal inequality, but also that inequality dynamics are closely linked to institutional factors and their endogenous evolution, much more than the forces emphasized in Pikettyís book, such as the gap between the interest rate and the growth rate.”

Het wordt, zeker voor de door mij gewenste vergelijking, echt interessant als ze dat gaan toelichten aan de hand van een vergelijking tussen Zweden en Zuid-Afrika. Kort door de bocht: Zweden zou dan laten zien dat deze inderdaad naast elkaar kunnen bestaan, waarbij de institutionele factoren doorslaggevend zijn.

Nog niet klaar

Wat Acemoglu en Robinson doen gaat dus ver in de richting van het noodzakelijke onderzoek naar de rol van instituties zoals dat gedaan moet worden. In termen van methodologie ligt het straatlengtes voor op alles wat ik zelf kan doen of anderen naar aanleiding van Piketty heb zien doen. Toch was ik na afloop van (her)lezing enigszins teleurgesteld over hun bijdrage. Het was een nadrukkelijk macro-economisch onderzoek, gedaan op basis van beschikbaar macro-economische gegevens. In theorievorming en modelopbouw precies een voorbeeld van de wat ivoren toren achtig wijze van onderzoeken waar Piketty zich tegen afzet. Het levert in dit geval wel degelijk voortschrijdend inzicht op, maar dichter bij de vraag wat het effect van instituten en de vernieuwing ervan op het kennisniveau is komt het niet, vooral niet als het wil laten zien welke rol institutionele vernieuwing concreet vermag.

Onderzoeksvragen voor Nederland

Wellicht valt dat ook niet zo snel te verwachten. In de afgelopen drie jaar heb ik naarstig getracht empirisch zicht te krijgen op kwalitatieve en kwantitatieve informatie over het Nederlandse stelsel van branche- en beroepsverenigingen. Dat is me niet meegevallen. Het CBS houdt geen cijfers bij, Pyttersen’s Almanak is er mee gestopt, SER noch VNO-NCW houden data bij, onderzoeksbureaus beperken zich tot deelverzamelingen. Dat de verschuivingen in verenigingsland groot zijn laat zich raden, maar veel zekerheid daarover hebben we niet. Wat branches aan vakopleidingen (vocational training) is beperkt inzichtelijk, wat beroepsverenigingen doen wordt alleen per sector bijgehouden. Het beeld is bij deze laatste is er een van verouderde dagdeeltellingen (PE-punten). Natuurlijk ontbreekt het niet aan brancheonderzoeken. Geen bank kan zonder. Steeds zijn dan de bedrijven zelf het voorwerp van onderzoek en uitspraken, niet de wijze waarop verenigingen en koepels aan kennis bevordering doen – en naar welke nieuwe vormen ze aan het toegroeien zijn.

Een agenda en verder

Kortom, er is werk aan de winkel. Piketty heeft veel losgemaakt met zijn meest boude stellingen. Mede door zijn politieke achtergrond lijkt het er op dat hij op veel plaatsen al wordt weggezet als te ideologisch. Ik ben allesbehalve een socialist, maar ik denk dat zijn inzichten dat lot niet verdienen. Wel meen ik dat de meerwaarde van zijn onderzoek uiteindelijk meer in het opnieuw op de agenda zetten van kennisverspreiding hoort te zitten dan in een heropvoering van de discussie over inkomensongelijkheid.

Peter Noordhoek

 

www.northedge.nl

An English version of this text is available.

[i] Thomas Piketty – Capital in the Twenty-First Century. The Bellknap Press of Harvard University Press. Cambridge, Massachusetts, 2014, plus digital resources.

[ii] Peter Noordhoek – Branchebrede kwaliteit. Beweging brengen in het kwaliteitsbeeld van branches, sectoren en beroepsverenigingen. VM Uitgevers, Lelystad, 2011.

[iii] Daron Acemoglu and James A. Robinson – The Rise and Fall of General Laws of Capitalism. MIT / Harvard University, August 2014: http://economics.mit.edu/files/9834

Northedge

info@northedge.nl
 Copyright © 2020 -  All Rights Reserved
BTW nummer Northedge B.V.: 8192.31.472.B.01
KvK nr. Northedge B.V.: 29048758 Rotterdam
menu-circlecross-circle linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram