CONTACT

DNB: vader of moeder van de banken

22 mei 2016
Peter

Deze week is door DNB en AFM een onafhankelijke commissie aan het werk gezet om de zgn. ‘bestuurderstoets’ te evalueren, nadat daar eerder door nogal wat bestuurders kritisch over is gesproken. Een kleine voorspelling: de commissie zal zeggen dat de bestuurderstoets een goede zaak is, maar dat er beter op de randvoorwaarden moet worden gelet en komt daartoe met aanbevelingen die neerkomen op extra procesgaranties en verantwoordingsstappen. Toch is het werk van deze commissie bijzonder relevant voor iedereen die nadenkt over de vraag hoe het verder moet met vooral de bankensector.

Huiver voor beoordeling

Komend van buiten de bankensector, begrijp ik de commotie over de bestuurderstoets niet helemaal. In het kader van vele, vele zelfevaluaties en audits ben ik niet anders gewend dan dat de leidinggevende of bestuurder meegenomen wordt in het oordeel over de hele organisatie. Dat betekent dus ook een gesprek met de leidinggevende of bestuurder. Of die gesprekken nu allemaal gedaan zijn volgens wetenschappelijk verantwoorde gedragspsychologische eisen? Nou nee. Het is wel zo dat je er natuurlijk op let dat degenen die met de leidinggevende gaan spreken van ‘voldoende zwaarte’ zijn, maar wat dat is heb ik ook nooit kunnen objectiveren. Uiteindelijk is het oordeel over de leidinggevende voor mij meer kunst dan kunde – of zou dat moeten zijn. In ieder geval voel ik mij meer thuis bij de term ‘intersubjectief’ dan bij ‘objectief’.

Als sector zou ik dus blij zijn met een ontwikkeling waarbij de beoordeling van nieuwe bestuurders ook langs andere dan formele criteria verloopt. Toch is er forse kritiek gekomen, van een veronderstelde lage niveau van de beoordelaars tot en met de meer fundamentele kritiek dat de bestuurderstoets neer zou komen op een kans voor de DNB om via de ‘open normen’ in zo’n beoordelingsgesprek te bereiken wat via de wet niet kan. Misbruik zou op de loer liggen; machtsmisbruik. Hoe de rol van de DNB is, wordt later bekeken (AFM komt niet expliciet aan bod). Hier wordt begonnen met de vraag waar nu eigenlijk de weerstand tegen beoordelingsgesprekken vandaan kan komen.

Een kwestie van ego?

Kan het zijn dat de (kandidaten voor) de leidinggevende van banken minder dan andere sectoren gewend zijn aan een oordeel van anderen? Twijfelachtig, maar hoe dan ook lijkt het beoordelen van leidinggevenden door anderen an sich mij geen waarschijnlijke bron van weerstand. Natuurlijk, het gebeurt dat leidinggevenden hun ego niet in bedwang kunnen houden in aanwezigheid van een beoordelaar, net zoals het kan gebeuren dat zo’n beoordelaar vergeet te luisteren en te veel met het eigen verhaal bezig is. Maar kom op zeg, op het niveau waar we hier over praten boezemt zo’n gesprek toch niet in ze hoge mate angst of afkeer?

Of zou het dan toch zo zijn dat de beoordelaars, zoals gesuggereerd, inderdaad te jong zijn om te beoordelen? Een leiderschapsexpert zal ik mij niet noemen, maar volgens mij kennen mensen op het niveau waar we hierover spreken een uitgesproken paradoxaal karakter. Een hoog ego staat naast een verfijnd afgestelde antenne, botheid naast het vermogen tot inspireren, etc. Het zijn het soort paradoxen waar klassieke HRM-instrumenten van gaan kortsluiten. Als ik mijzelf als CEO of topbestuurder een beetje zou kennen, zou ik terecht wantrouwend zijn als mensen mij zonder de juiste levenservaring en wel met standaard vragenlijsten tegemoet treden. Wat ik er echter van begrijp, is dat DNB en AFM wel degelijk hierover hebben nagedacht en met meer subtiele methoden hun beoordelingen doen. Toch valt op voorhand de bestuurders enige argwaan niet kwalijk te nemen. Gaat dat anders worden door de commissie. Dacht het niet. En terecht.

Een kwestie van macht?

Logischer is het dat we hier eerder tegen een machtsvraag aanlopen dan tegen kwetsbare ego’s. Ik herinner mij een gesprek met een Duitser die er tot mijn verbazing mee akkoord ging dat zijn organisatie bijna cent voor cent gecontroleerd werd. Dat lijkt me vreselijk, zo liet ik mij ontvallen. Hij zat er niet mee. Zijn voorkeur ging echt uit naar pennenlikkers. Het alternatief van intelligente controleurs die ‘mee gingen denken’ met zijn organisatie schrok hem veel meer af. Het laatste wat je wilt, zo stelde hij, is dat een auditor op jouw stoel gaat zitten. Ik leefde met hem mee, maar slechts kort. Van desinformatie komt nieuwe desinformatie en daar hebben we het hier wel over. Moedig kwetsbaar zijn levert op de langere termijn meer op.

Vader en moeder

Maar zouden de moderne bankbestuurders dat niet snappen? Daar zou je eigenlijk wel van uit mogen gaan. Is het dan een kwestie van wantrouwen tegen DNB en AFM? Eerder voorzichtig vertrouwen dan wantrouwen in de kleine wereld van de financiële topinstituten, zo lijkt me, maar reden tot zorg lijkt er wel te zijn. In een (te) simpel beeld neergezet, was de DNB tot voor kort een soort vaderfiguur die met al dan niet opgetrokken wenkbrauw zijn werk doet. Die benadering is nu totaal in diskrediet gebracht, maar die vaderrol heeft heel lang goed gewerkt. Daar lijkt een onbewezen moederrol voor in de plaats te komen, waarbij niets aan moeders ogen ontsnapt. De aanpak lijk wat zachter, maar is strakker en veel meer aanwezig. De vraag wordt dan: kan ze ook loslaten?

De goede analyse?

Bij mij blijft de vraag recht overeind of de juiste lessen zijn geleerd uit de crisis. Politiek lijkt de hele oorzaak van de crisis platgeslagen tot een gebrek aan strenge regelgeving en bijbehorend toezicht. Was het maar zo simpel. Veranderende economieën en technologieën, de rol van algoritmes, het elkaar niet meer kennen of juist te goed kennen; daar schuilen de lessen in. Regels voor buffers en de governance van instellingen lopen daar per definitie achter aan en voor je het weet knijp je het soort ondernemerschap af wat elke sector ook nodig heeft. Elke bestuurder die ook maar een beetje vooruitdenkt, weet dat flexibiliteit weleens het hoogste goed zou kunnen zijn voor het overleven van de eigen instelling. Maar is dat ook de insteek waarmee de toezichthouder naar de competenties van de bestuurder kijkt? De vraag stellen is hem toch ook wel beantwoorden.

Context is King

Hierboven begon ik met het beschrijven van mijn ervaring als auditor. Het gesprek met de leidinggevende was een onvermijdelijk onderdeel van elke audit. Dit gebeurde in het kader van onderzoeken in het kader van Baldridge award, EFQM en INK. Dat zijn benaderingen die er gekomen zijn op instigatie van een aantal CEO’s uit de grote bedrijven. Die hadden in de tachtiger jaren het inzicht dat je geen echt beeld kan krijgen van de strategische positie van een bedrijf zonder ook de persoon van de leidinggevende in ogenschouw te nemen. Ik denk dat dit inzicht een hele positieve bijdrage heeft gegeven aan de groei in de jaren daarna.

Ergens is iets misgegaan en doorgeslagen. Het is nu de toezichthouder die naar de leidinggevende kijkt. De sleutelvraag wordt dan of de toezichthouder in staat is om, al kijkend naar de positie van de bestuurder, de hele context van het bedrijf waarin deze actief moet worden mee te nemen. Is dat belangrijker dan de inschatting of de bestuurder binnen de wet zal blijven? Ik zie de tegenstelling niet zo, maar als het er op aan komt wel.

De sector eerst

Het knelt wel. Daarom tot slot deze opmerking, of beter gezegd, deze vraag: waarom doet de sector deze beoordeling niet zelf? Elders weten sectoren en beroepsverenigingen de weg naar peer review immers wel te vinden.

Het antwoord op de vraag is wel te vinden. Concurrentieoverwegingen maken het lastig om vormen van intercollegiale toetsing te vinden die niet direct raken aan concurrentiegevoelige informatie. Mijn ervaring is dat je zeker meer dan 500 redelijk ver op afstand staande collega’s moet hebben om tot zo’n toetsing over te gaan. Nederland is daarvoor nu te klein, met slechts een handvol aan volwassen banken.

Maar daar schuilt dan tegelijk ook een stuk van het antwoord in. Peer review op internationaal niveau zou nu al mogelijk zijn. Veranderingen in de omvang en structuur van banken bieden ook mogelijkheden. En misschien zijn er naast intercollegiale methoden ook nog wel andere vormen van onderlinge toetsing.

Horizontale toetsing is in principe altijd te verkiezen boven verticale toetsing. Laat de broertjes en zusjes elkaar maar een eind opvoeden – voorlopig onder het waakzaam oog van moeders.

Peter Noordhoek

Northedge

info@northedge.nl
 Copyright © 2020 -  All Rights Reserved
BTW nummer Northedge B.V.: 8192.31.472.B.01
KvK nr. Northedge B.V.: 29048758 Rotterdam
menu-circlecross-circle linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram